De grootste zanger ooit, een vakantietangoverhaal


De financiën hielden dit jaar niet over, dus ging de vakantie naar België. Precieser: Wihogne, een klein rustig dorpje in glooiend gebied vlakbij de taalgrens. Het hotel is prachtig en het dichtstbijzijnde café ‘Corpore Sano’ genaamd, is ideaal. Het terras baadt vrijwel de gehele dag in de zon en kijkt uit op een groot grasveld omzoomd door een park. Ver weg, aan het eind van het grasveld een groot wit gebouw, jaren ’20-architectuur, dat nog het meest wegheeft van een ziekenhuis.
    Dit café is mijn favoriete stek om ’s ochtends wakker te worden. Hier hebben ze echte stokbroodjes en croissants. En koffie waar je de tijd voor neemt. In vergelijking hiermee is de koffie in Nederland een imitatie.

In de tweede week van mijn vakantie overkomt me iets wonderbaarlijks, waar ik nu nog steeds niet helemaal uit ben...
Ik heb m’n tweede koffie op en daarna komt doorgaans de honger. Dus ik loop naar binnen om een broodje te bestellen. Mijn ogen moeten wennen aan de relatieve duisternis die er binnen heerst.
    ‘Corpore Sano’ staat vol met rammelige stoeltjes en tafels en aan de muren hangen oude filmaffiches. Ik geniet vooral van de franstalige affiches van Amerikaanse klassiekers zoals ‘Le Troisième homme’ en ‘Vol au-dessus d’un nid de coucou’.
    De bar beslaat bijna de hele rechter muur van het café. Ik moet even wachten, want de barman is nergens te bekennen. Aan het eind, vlakbij de toiletdeuren staat een oude man.
Hij zit aandachtig in zijn espresso te roeren. Ik vermoed dat de grijsaard bij het meubilair hoort. Hij is netjes gekleed, te warm voor dit weer. Voor de rest maakt hij ook een verzorgde indruk, net een senior filmster.

De barman verschijnt en ik bestel in het Frans een croissant met tomaat en kaas. Om onduidelijk redenen verspreek ik me. Ik zeg per ongeluk ‘queso’ in plaats van ‘frommage’. Dat is het moment dat de oude man opkijkt en in het Spaans vraagt waar ik vandaan kom. In mijn derderangs Spaans antwoord ik ‘soy Ollandes’. Nu besef ik mijn fout bij het bestellen en als een soort uitleg zeg ik ‘Sé palabras españolas porque soy bailarín del tango’. Hij draait zich verder naar me toe. ‘Soy cantante del tango’ zegt hij met een glimlach en schuifelt langzaam dichterbij.

In het Vlaams vertelt hij verder hoe hij vroeger een beroemd zanger in Argentinië was, zelfs door Zuid-
Amerika tourde. Hoe hij veel geld verdiende en weer verloor omdat hij verslaafd was aan het gokken op de paardenraces in ‘El Hipódromo’.
    Terwijl hij dit vertelt vraag ik mij af over welke periode hij het heeft, wie hij gekend kan hebben. Dan vertelt hij verder, hoe hij grote sommen van Francisco Canaro had geleend en uiteindelijk flink gewonnen had, maar verdacht werd van vals spel. Hij kreeg het porteño equivalent van de maffia achter zich aan. Een volgende tour door het buitenland greep hij aan om met z’n fortuin naar Frankrijk te vluchten, om later door te reizen naar België.

Een vreemde sensatie maakt zich van mij meester. Het kan toch niet waar zijn? Ik ben slecht in het onthouden van jaartallen en kan ook slecht leeftijden schatten. Zou hier werkelijk de grootste zanger ooit voor mij staan? Zou hij, als hij niet bij het vliegtuigongeluk omgekomen was, überhaupt nog kunnen leven?
    Alsof hij mijn twijfel bespeurt begint hij plots te zingen ‘Por una Cabeza’. De rillingen lopen over mijn rug. Zijn stem heeft het patina dat bij zijn leeftijd hoort, maar voor de rest heeft het de zeldzame combinatie van helderheid en doorleefdheid die ik van Gardel ken. En ja, ook uiterlijk en mimiek zijn die van Gardel op leeftijd. Geen twijfel meer mogelijk.
    Terwijl ik een stoel bijschuif en ga zitten schieten koortsachtig gedachtes door mijn hoofd: Wat moet ik hiermee? Gardel leeft! Wat moet ik doen als ik straks terug ben in Nederland? Wie moet ik het zeggen? en de mensen in Argentinië? Of nee, dat wil hij natuurlijk helemaal niet... Hij is ondergedoken. Maar waarom mij dan willen overtuigen? Wil hij nu, decennia later, uit zijn schuilplaats komen? Voelt hij zijn einde naderen? Ben ik de eerste aan wie hij zich openbaart?

Opeens stapt er iemand rumoerig het café binnen. Gardel kijkt verstoord op en ik draai me om. Een vreemd uitziende man staat voorin het café; Lang wit gewaad, blote voeten in sandalen, lange baard, kale kop. Gardel stopt abrupt met zingen.
‘Awel Jean zijt ge hier! De broeders zijn u overal aan het zoeken. komaan we moeten voor twaalven binnen zijn. Komaan, dan gaan we daarna weer die oude plaatekes van u draaien’.
    Schouder aan schouder schuifelen ze naar buiten. Beiden slaan geen acht meer op mij. Voorbij de terrasstoeltjes slaan ze af. Door het raam kijkt Gardel me nog een keer aan met een brede grijns.

Elzo Smid, 22 september 2005